woensdag 28 maart 2012

Bekendmaking dividend NBB

Resultaat en winstverdeling voor het boekjaar 2011
Overeenkomstig artikel 44 van de statuten heeft de Regentenraad van de Nationale Bank van België
vandaag, 28 maart 2012, de jaarrekening 2011 goedgekeurd. De bedrijfsrevisor heeft bij de jaarrekening een
verklaring zonder voorbehoud afgeleverd en heeft bevestigd dat de boekhoudkundige gegevens opgenomen
in huidig bericht overeenstemmen met de jaarrekening.
De jaarrekening en het jaarverslag zijn beschikbaar via de website van de Bank (www.nbb.be). Zij zullen in
papieren vorm beschikbaar worden gesteld vanaf 20 april 2012.
Resultaat
De winst na belasting van boekjaar 2011 bedraagt € 899 miljoen, tegenover € 832 miljoen het vorige
boekjaar.
De vermeerdering van het resultaat met € 67 miljoen resulteert uit volgende elementen:
De netto rentebaten stegen als gevolg van het rendement op de obligaties aangekocht in het kader van het
programma voor de effectenmarkten (SMP) en de ontvangen rente op het verstrekken van noodliquiditeiten
(Emergency Liquidity Assistance).
De netto baten uit financiële transacties komen uit op een verlies, ingevolge de daling van kapitaalwinsten
op waardepapieren, zowel in deviezen als in euro.
De vermindering van de inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen volgt uit een gelijkmatige daling
van de inkomsten vanwege de Europese Centrale Bank (ECB) en de Bank voor Internationale Betalingen

Het netto resultaat van de pooling van monetaire inkomsten is eveneens gekrompen, uitsluitend door het
effect van een terugneming op de voorziening voor monetairbeleidstransacties die minder belangrijk was dan
het vorige boekjaar.
De overige baten zijn toegenomen met de bijdragen tot dekking van het prudentieel toezicht op financiële
instellingen.
De personeelskosten zijn gestegen, enerzijds door de integratie van het personeel van de ex-CBFA en
anderzijds wegens de stijging van de voorziening voor medische kosten.
Winstverdeling
Voor de bepaling van het minimumbedrag van haar reserves gaat de Bank uit van een raming van de
becijferbare risico's die ze loopt. De risico's op de activa in eigen beheer van de Bank worden becijferd aan
de hand van de Value at Risk-methodologie, waarbij de Bank zeer voorzichtige uitgangspunten hanteert
inzake probabiliteiten en termijnen. Voor de raming van het risico op haar aandeel in de
monetairbeleidstransacties en -portefeuilles baseert de Bank zich op berekeningen van de ECB.
De toepassing van die modellen levert per einde boekjaar 2011, op een moment van grote spanningen op
de markten, een risicobedrag op in de orde van grootte van € 5,2 miljard. Een substantieel deel van dat
bedrag slaat op het risico dat de Bank loopt op haar aandeel in de SMP-portefeuille van het Eurosysteem.
Om tot een geraamd verlies van € 5,2 miljard te komen zouden verschillende landen gelijktijdig een
schuldherschikking moeten doorvoeren. De positieve gebeurtenissen na balansdatum in het domein van de
Griekse overheidsobligaties, alsook enige ontspanning in bepaalde effectenmarkten nuanceren verder de
raming van het risico, die een objectief inzake reserves aanreikt dat over een periode van verschillende jaren
dient te worden geëvalueerd.
Het lopende resultaat is de eerste buffer voor het opvangen van verliezen. Over de afgelopen vijf jaar
schommelde dat tussen € 0,8 en € 1,1 miljard. Kapitaal en reserves van de Bank (zonder
afschrijvingsrekeningen) bedragen na de winstverdeling 2011 € 4,0 miljard. De totale buffers van de Bank
zouden aldus voortaan tussen de € 4,8 en € 5,1 miljard bedragen.
In het licht van deze overwegingen oordeelt de Bank dat ze haar reserverings- en dividendbeleid van
juli 2009 onverkort kan voortzetten. Bijgevolg wordt een bedrag van € 225 miljoen toegevoegd aan de
beschikbare reserve.
Het bruto dividend 2011 wordt overeenkomstig dat beleid bepaald op € 141,76 per aandeel (€ 106,32 netto),
tegenover een bruto dividend van € 166,12 (€ 124,59 netto) voor het boekjaar 2010.
De vermindering van het dividend resulteert uit de daling van het dividend dat de Bank in 2011 heeft
ontvangen vanwege de Bank voor Internationale Betalingen, wat reeds werd aangekondigd door de Bank in
haar perscommuniqué van 27 juni 2011.
Het saldo dat in de winstverdeling toekomt aan de Staat bedraagt € 618 miljoen (tegenover € 558 miljoen
voor boekjaar 2010).
Het aandeel van de Bank zal ex coupon noteren vanaf 31 mei 2012. Het dividend zal betaalbaar zijn vanaf
5 juni 2012 en het zal op die dag automatisch worden uitbetaald aan de houders van gedematerialiseerde
aandelen en van aandelen die op naam zijn ingeschreven bij de Bank of die bij haar in open bewaargeving
zijn neergelegd. Voor de houders van aandelen aan toonder zal het dividend vanaf die dag betaalbaar zijn
tegen afgifte van coupon nr. 210 in de zetel van de Bank te Brussel en in haar vestigingen.
___________________________________

donderdag 22 maart 2012

Onzekerheid troef!

De onzekerheid over de terugbetaling van de Duitse marken zorgde voor zenuwachtigheid bij de NBB. De NBB verzocht derhalve minister van financiën Léon Delacroix de eerder gedane mondelinge toezeggingen over de verschillende aspecten van de inwisseloperatie te formaliseren. Dat gebeurde tijdens de conventie van 19 juli 1919. Het renteloze voorschot van de Bank aan de Belgische Staat, dat inmiddels was opgelopen tot 5,8 miljard frank, werd daarbij omgezet in een meer concrete vordering. De Bank ontving voor een gelijkwaardig bedrag hernieuwbare doch renteloze Belgische schatkistbons in portefeuille. De ingezamelde marken werden bij wijze van waarborg in de kluizen van de Bank bewaard. Die garantie kon vanzelfsprekend niet verhelen dat haar kredietverlening op zorgwekkende wijze verstrengeld was geraakt met de Belgische overheidsfinanciën.

Teneinde de markenkwestie geregeld te krijgen knoopte de minister van Financiën onderhandelingen aan met zijn Duitse ambtgenoot Matthias Erzberger. Delacroix nam in de Belgische delegatie geen vertegenwoordigers van de NBB op, maar wel Emile Francqui, directeur van de Generale Maatschappij. Francqui had tijdens de oorlog een stevige reputatie opgebouwd als voorzitter van het dagelijkse bestuur van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité. Die organisatie was erin geslaagd aanzienlijke hoeveelheden levensmiddelen van overzee aan te voeren, zodat België niet geteisterd werd door hongersnood. Bovendien onderhield Francqui goede contacten met de Duitse financiële wereld. Tijdens de moeizame onderhandelingen over de markenkwestie werkte Francqui zich snel op tot de centrale figuur aan de Belgische zijde. Op 25 november 1919 werd de zogenoemde conventie Erzberger-Francqui ondertekend, waarbij voor 5,5 miljard frank aan marken in het bezig van de Belgische Staat zouden omgeruild worden tegen veertig Duitse schatkistbons. De terugbetaling van het Duitse schatkistpapier werd gespreid over een termijn van tenminste twintig jaar.

De NBB, die pas begin december 1919 officieel werd ingelicht over de concrete voorwaarden van de conventie reageerde verbijsterd. Zij was de mening toegedaan dat hoogwaardige vorderingen op het goud van de Reichsbank, de marken, in de overeenkomst waren vervangen door langlopend Duits overheidspapier van dubieuze kwaliteit. De NBB besefte op dat ogenblik nog niet dat de biljetteninflatie in Duitsland dusdanige proporties had aangenomen dat het herstel van de vooroorlogse goudpariteit van de Reichsmark fictie was geworden.

De NBB voelde zich door de wijze van onderhandelen tussen België en Duitsland diep gekrenkt. Een haar zo sterk aanbelangende aangelegenheid was door de regering de facto toevertrouwd aan een grootbankier, terwijl de NBB enkel vanaf de zijlijn mocht toekijken. Na heel wat touwtrekkerij onderschreef ze, erg tegen haar zin, de conventie Erzberger-Francqui. Ze was bereid afstand te doen van hde marken die zich in haar kluizen bevonden. In ruil kreeg de NBB twee miljard frank toegewezen uit de opbrengst van de grote staatslening die begin 1920 zou worden uitgegeven.

Enkele maanden later zegde de Duitse regering de conventie Erzberger-Francqui op. Toch zorgde de commotie rond die overeenkomst voor een belangrijk keerpunt in het monetaire beleid van de NBB. Deze laatste, teleurgesteld over de houding van de Belgische regering ten opzichte van het markenprobleem, zou zich voortaan concentreren op de terugbetaling van de schatkistbons die zij in portefeuille had. De Bank voelde zich daarbij geruggesteund door het Britse Report on Currency and Foreign Exchanges after the War van 1918. Volgens dat draaiboek van monetaire herstelmaatregelen, zouden een inkrimping van de bankbiljettencirculatie, het terugdringen van de overheidsschuld en een restrictieve discontopolitiek de inflatoire spanningen automatisch onderdrukken. Zodoende zou het pad worden geëffend voor het herstel van de internationale gouden standaard op basis van de vooroorlogse pariteiten. (De Bank, de frank en de euro pagina102-104)

maandag 19 maart 2012

Duitse marken in de Belgische geldomloop

Op het ogenblik van de Wapenstilstand was de Belgische economische situatie ronduit rampzalig. Naast het wapengeweld eiste de vanaf 1915 systematische ontmanteling van de industrie door de bezetter een zware tol. De modernste machines waren weggesleept naar Duitsland, de overige waren tot schroot herleid ten behoeve van de Duitse wapenproductie. Samen met het chronische tekort aan grondstoffen veroorzaakte dat een algemene ineenstorting van de industriële productie. Daartegenover stond een verzesvoudiging van de chartale geldhoeveelheid tot ongeveer zes miljard frank, met als onvermijdelijk gevolg een opflakkering van de inflatie. Op de zwarte markt schoten de prijzen met een factor vijftien omhoog ten opzichte van de situatie van voor de oorlog. Het officiële circuit, waar maximumprijzen en rantsoenering golden, werd gekenmerkt door lege winkelrekken.

De Belgische beleidsmakers stonden voor de hallucinante uitdaging om het economische leven snel weer op dreef te helpen. Ter voorbereiding van de overgang naar een vredeseconomie, kondigde de Belgische regering in Le Havre het besluit van 8 april 1917 af, krachtens welk alle door de bezetter genomen maatregelen bij de bevrijding van het grondgebied zouden worden afgeschaft. Kort na de Wapenstilstand kon de NBB derhalve al haar vroegere activiteiten hervatten. Conform de conventie van 14 januari 1915 werd het emissiedepartement al op 20 november 1918 ontbonden. Geleidelijk aan werd het papiergeld van het vroegere emissiedepartement à pari ingewisseld tegen biljetten van de Bank.

Een veel neteliger kwestie was de enorme hoeveelheid Duitse marken in de Belgische geldcirculatie: in oktober 1918 bestond meer dan de helft van het in omloop zijnde papiergeld uit marken. De Nationale Bank en de Belgische regering hadden reeds in 1916 in Le Havre de contouren aangegeven van een grootschalige inwisseloperatie. Zij was daarmee uitgegaan van de klassieke opvatting dat iedere houder van papiermarken ten opzichte van de Reichsbank een onvervreembaar recht bezat om in goud te worden uitbetaald. Om redenen van efficiëntie zou de Belgische Staat dit recht van de individuele houders overnemen tegen de oude, verplichte koers van 1,25 frank per mark. De Bank zou de nodige Belgische bankbiljetten ter beschikking stellen en de inwisselilng van het Duitse geld concreet organiseren. In ruil voor de marken gaf zij de Staat een renteloos voorschot. De Staat zou die debetpost aanzuiveren, zodra het overwonnen Duitsland de marken in goud of in gouddeviezen had terugbetaald.

Kort voor de Wapenstilstand werd de invoer van Duitse marken in België verboden, wat het startschot had moeten worden van de inwisseloperatie. Al gauw bleek dat de zowel de regering als de NBB de vele, met de inwisseling gepaarde problemen verkeerd had ingeschat. Als gevolg van de chaos in het net bevrijde gebied, het nijpende tekort aan vervoermiddelen en de heersende papierschaarste kon de operatie maar op 19 december 1918 effectief van start gaan. De inwisseling werd pas begin februari 1919 afgerond, zodat speculanten ruimschoots de tijd kregen om een grootschalige frauduleuze invoer van marken te organiseren. In het buitenland was de wisselkoers van de mark ten opzichte van de frank namelijk gezakt tot de helft van de verhouding die op het ogenblik van de inwisseling van de biljetten werd gehanteerd. Daardoor werd het binnensmokkelen van marken een bijzonder lucratieve activiteit.

De regering had beloofd om het grensverkeer nauwgezet te controleren, maar daar kwam weinig van terecht. Als gevolg van de massale frauduleuze invoer van marken, ter waarde van naar schatting 2,5 miljard frank, gingen de onmiddellijk opvraagbare verplichtingen van de Bank opnieuw met ongeveer 50 procent omhoog. In dergelijke omstandigheden kon de oorlogsinflatie de vredeseconomie ongehinderd binnendringen. Erger nog, de hoop dat Duitsland de ingezamelde marken snel zou inwisselen tegen goud of gouddeviezen werd reeds in het voorjaar van 1919 verijdeld. Nog tijdens de voorbereidingen van de vredesconferentie van Versailles informeerden de grote mogendheden de Belgische regering dat de terugbetaling van de marken niet in het verdrag zou worden opgenomen. België zou die zaak bilateraal met Duitsland moeten regelen. (De Bank, de Frank en de euro pagina 101-102)

zondag 18 maart 2012

De zaken eenvoudig houden!

Via deze blog zal ik stap voor stap duidelijk maken hoe groot de onderwaardering van het NBB aandeel geworden is. In plaats van ons vast te rijden, in het enorme moeras dat onze achtbare tegenstrevers gecreëerd hebben, gaan we de zaak zo eenvoudig mogelijk houden, een strategie die ik sedert 2002 met hand en tand verdedigd heb.

Om de zaak eenvoudig te houden moeten we rekening houden met de geschiedenis en de evolutie van de koopkracht. Duizend frank was in 1850 een klein fortuin, vandaag stelt het niks meer voor. Het eerste dividend van 60 frank in 1851 was meer waard dan een maandloon van de best betaalde arbeiders die in die tijd ongeveer 38 frank per maand verdienden. Vandaag verdienen de best betaalde arbeiders meer dan honderdduizend frank per maand, de aandeelhouders van de NBB krijgen nog altijd dezelfde 60 frank die ze in 1851 ontvingen!

Hoe is het zo ver kunnen komen?

Heel eenvoudig: omdat er decennialang niemand zich bekommerde over de situatie en de rechten van de kleine aandeelhouders. De privé aandeelhouders werden vertegenwoordigd door de grootste aandeelhouders en dat waren de banken en verzekeraars, partijen die met heel andere zaken bezig waren dan het dividend op die onnozele aandelen. Voor banken en verzekeraars waren de relaties met de Nationale Bank en de toezichthouder immers veel belangrijker dan het dividendje dat er aan die aandelen verbonden was.

Pas het dividend aan aan de evolutie van de koopkracht en de zaak is opgelost, de koers van het aandeel zal zich boven de tienduizend euro gaan nestelen, de Staat ontvangt samen met de privé aandeelhouders een fors hoger dividend en er is voor de overheid geen enkele kost aan verbonden.

Resultaat: iedereen tevreden en voor niemand een centje pijn.

vrijdag 16 maart 2012

Spelen met papier

Het feit dat de uitgifte van Belgische biljetten enigszins onder controle was, nam niet weg dat de Bank niet de minste vat had op het probleem van de Duitse marken. Aangezien de Belgische bevolking een groot wantrouwen koesterde jegens het Duitse papiergeld en dit laatste dus zo snel mogelijk van de hand wilde doen, kwamen die marken terecht bij het emissiedepartement van de Generale en bij de NBB. Die groeiende voorraad marken trok na enige tijd de aandacht van de bezetter. In 1916 eisten de Duitse autoriteiten dat de voorraad marken zou overgebracht worden naar de Reichsbank in Berlijn, waar hij tegen een rentevergoeding zou worden geplaatst. Volgens de NBB bood die overdracht de Duitsers de gelegenheid om diezelfde marken opnieuw uit te geven, onder meer voor oorlogsdoeleinden. Ze weigerde dan ook iedere medewerking aan dergelijke operatie.

Op 3 september 1916 ontvingen zowel de NBB als de Generale een ultimatum. Indien de marken niet binnen het etmaal naar Berlijn werden overgebracht, zouden beide instellingen onder sekwester worden gesteld. Ondanks die dreiging hield de Bank aanvankelijk voet bij stuk. Haar reserves bevonden zich in Londen en haar belangrijkste bevoegdheden waren haar inmiddels toch al door de bezetter ontnomen. De dreiging met beslaglegging maakte derhalve niet al te veel indruk. De Generale bevond zich echter in een veel kwetsbaarder positie. Zij vreesde dat op het sekwester onmiddellijk een vereffening zou volgen, waardoor haar uitgebreide industriële participaties in bezet gebied in handen zouden vallen van Duitse rivalen. Pas na zeer bewogen besprekingen kon Jadot de NBB ervan overtuigen om toe te geven. Uiteindelijk besloten de beide instellingen zich niet te verzetten tegen het weghalen van de marken, maar voorts weigerden zij iedere medewerking aan de operatie. De Duitsers moesten het papiergeld zelf komen ophalen en het naar Berlijn transporteren.

Het meningsverschil tussen de Bank en de Generale over de tegenover de bezetter te volgen strategie bleef niet beperkt tot de markenaffaire. Ook ten aanzien van de opeenvolgende oorlogsheffingen nam de Bank een hardere houding aan, wat trouwens tot Duitse represailles leidde. De Bank kreeg niet alleen boetes opgelegd, in mei 1917 werden de directeurs Omer Lepreux en Ferdinand Carlier naar Duitsland gedeporteerd. Om erger te voorkomen, trachtte de Generale een bemiddelingsrol te spelen tussen de NBB en de bezetter. Dat wekte dan weer de indruk dat de Generale zich te toegeeflijk opstelde tegenover de Duitse autoriteiten, wat het wantrouwen tussen de Bank en de Generale alleen maar groter maakte. (De Bank, de frank en de euro pagina 99-100)

1914 Duitse marken in bezet België

Een tweede factor die de biljettenomloop nog meer deed aanzwellen, was de gedwongen introductie van Duitse marken in het binnenlandse betalingsverkeer. Krachtens het besluit van 3 oktober 1914 kreeg de mark in bezet België de status van wettig betaalmiddel en dat tegen een voor de Duitsers voordelige verplichte wisselkoers van 1 mark = 1,25 frank. Aangezien de bezetter in België grote hoeveelheden producten opkocht en die met Duits geld betaalde, drongen de papiermarken snel door in de biljetten circulatie. Bijgevolg waren vanaf 1915 vier soorten papiergeld in omloop: oude biljetten van de NBB, nieuwe biljetten van het emissiedepartement, Duitse marken en een relatief beperkte hoeveelheid gemeentebons.

Uiteraard volgde de Nationale Bank een en ander met argusogen, temeer daar tegenover de gestegen chartale geldhoeveelheid een snel teruglopende economische activiteit stond. De industriële productie raakte ontwricht door een chronisch tekort aan grondstoffen. Tegen een dergelijke achtergrond ontstonden onvermijdelijk inflatoire spanningen, die vooral op de zwarte markt duidelijk voelbaar werden. Toen de bezetter eind 1915 een tweede oorlogsheffing wilde opleggen, verzette de NBB zich dan ook heftig tegen de plannen om die belasting opnieuw monetair te financieren. (De Bank, de frank en de euro pagina 97 - 99)

Het emissiedepartement van de Generale Maatschappij

Aangezien de onderhandelaars met lege handen terugkeerden, startte de bezetter de procedure om het uitgifteprivilege van de Bank in te trekken. Er moest dus een ander emissie-instituut komen en de Duitse autoriteiten stonden de Belgische financiële instellingen toe de mogelijkheid te onderzoeken om zelf een dergelijk instituut op te richten. Jean Jadot, voorzitter van het consortium van Brusselse banken en tevens gouverneur van de Generale Maatschappij, drong erop aan die kans aan te grijpen, zo niet zou het monetaire beleid in bezet gebied volledig in Duitse handen komen. Hij steld meer bepaald voor de biljettenemissie voorlopig aan de Generale toe te vertrouwen. Dat voorstel werd gesteund door de Nationale Bank en door de financiële en politieke wereld in bezet België. Na moeizame onderhandelingen bereikte Jadot een overeenkomst met de Duitse autoriteiten. Krachtens het besluit van 22 december 1914 werd de Bank het uitgifterecht ontnomen en werd in de Generale een emissiedepartement opgericht dat meteen het uitgiftemonopolie voor bankbiljetten kreeg toegewezen. De biljetten van de NBB bleven wel wettig betaalmiddel.

In feite was het emissiedepartement slechts een façade die de Bank de mogelijkheid bood om de meeste van haar activiteiten voort te zetten via de loketten van de Generale Maatschappij. De Bank bleef verantwoordelijk voor de door het emissiedepartement verrichte operaties. Op 14 januari 1915 ondertekenden beide partijen trouwens een conventie waarbij de Generale er zich toe verbond het emissiedepartement binnen drie maanden na het beëindigen van de vijandelijkheden op te heffen. Op dat ogenblik zou het hele actief en passief van het instituut, met inbegrip van de winsten uit de biljettenuitgifte, aan de NBB worden overgedragen. Intussen bleef de Bank als particuliere instelling voortbestaan, maar de jure in een fors afgeslankte vorm. Er was haar niet alleen het uitgifterecht ontnomen, ook de meeste disconto-operaties en voorschottenkredieten verliepen voortaan via het emissiedepartement van de Generale.

In het voorjaar van 1915 sloeg de monetaire situatie in bezet België om. Verschillende factorenzorgden ervoor dat het aanvankelijke tekort aan chartaal geld snel plaats maakte voor relatieve overvloed. Om te beginnen legden de Duitse autoriteiten vanaf eind 1914 systematisch zware oorlogsheffingen op aan de Belgische provincies die, bij gebrek van een centraal gezag, solidair verantwoordelijk werden gesteld voor de concrete betaling. In december 1914 legde de bezetter een eerste, in twaalf maandelijkse tranches te vereffenen, oorlogsschatting op van 480 miljoen frank, de jaarlijkse vooroorlogse fiscale ontvangsten vertegenwoordigden een vergelijkbaar bedrag. Na lang onderhandelen stemde de NBB ermee in om de schuldbekentenissen van de provincies als schatkistbons te beschouwen. Zo konden die schuldbekentenissen als waarborg fungeren voor het verlenen van voorschotten in de vorm van de door het pas opgerichte emissiedepartement uitgegeven biljetten. Aangezien de provincies het overgrote deel van de oorlogsheffing betaalden via dit mechanisme van monetaire financiering, nam de chartale geldhoeveelheid in bezet België fors toe. (De Bank, de frank en de euro pagina 97)

dinsdag 13 maart 2012

Papier en klinkende munt

Het massaal oppotten van zilveren vijffrankstukken en zelf van zilveren pasmunt bracht nog voor de Duitse inval het dagelijkse betalingsverkeer danig in de war. De Bank had echter haar voorzorgen genomen en vanaf 1912 had zij reeds in het geheim biljetten van vijf frank laten drukken. Op 4 augustus 1914, de dag waarop de Duitse troepen België binnenvielen, werden ze in omloop gebracht. Hoewel de biljetten van vijf frank snel op ruime schaal werden verspreid, raakte het betalingsverkeer enkele weken later opnieuw ontwricht. De Bank werd immers door het ministerie van financiën gelast de dekkingsreserve, de biljettenvoorraad en de clichés voor het drukken van de biljetten over te brengen van Brussel naar de vestiging in Antwerpen. Anders dan in 1870 gebeurde die evacuatie erg discreet zodat de ongerustheid bij de bevolking niet nodeloos werd opgevoerd. Ook in Antwerpen bleken de reserves evenwel niet veilig voor het oprukkende Duitse leger zodat ze uiteindelijk naar de Bank of England werden verscheept.

Mede als gevolg daarvan ontstond in bezet België snel een acuut tekort aan chartaal geld. Heel wat steden en gemeenten zagen zich verplicht noodgeld uit te geven in de vorm van gemeentebons en ook sommige bedrijven begonnen met eigen papiergeld te betalen. Bovendien reageerden de Duitse autoriteiten woedend op de verscheping van de reserves naar Londen: indien de metaalvoorraad of tenminste de clichés voor het durkken van biljetten niet onmiddellijk naar Brussel zouden worden teruggehaald, zou de Bank in bezet gebied onherroepelijk worden gesloten. De Belgische regering, die inmiddels in het Franse Le Havre een onderkomen had gevonden, was echter minder dan ooit van plan op haar beslissing terug te komen. In Le Havre was in de tussentijd een succursale van de NBB opgericht die voor de regering in ballingschap onder meer als rijkskassier en kredietverschaffer fungeerde. Vanuit dat perspectief warden de reserves in Londen uitgegroeid tot een interessante waarborg voor het vlot functioneren van de bijbank. De regering ging evenmin in op de eis om de clichés naar Brussel te repatriëren omdat in dat geval de Duitsers over een onbeperkte emissiemogelijkheid van biljetten van de Bank zou hebben beschikt.
(De Bank, de frank en de euro pagina 94-97)

Het drama van de Eerste Wereldoorlog

Op 28 juni 1914 werd de wereld opgeschrikt door de moord op de Habsburgse kroonprins Frans-Ferdinand en zijn echtgenote. Door die aanslag kwamen de zich in Europa reeds jarenlang geaccumuleerde politieke spanningen tot ontlading. Op de Europese kapitaalmarkten werd met steeds meer zenuwachtigheid gereageerd op het grimmiger wordende antagonisme tussen de grote mogendheden, maar in België bleef de situatie opvallend rustig. Velen gingen ervan uit dat ons land zich, net als in 1870, afzijdig zou kunnen houden bij een eventueel conflict. Pas toen op 23 juli bekend raakte dat Oostenrijk-Hongarije ten aanzien van Servië een ultimatum had gesteld, werd ook België in de algemene paniekgolf meegesleurd. Enkele dagen later moesten de beurzen van Brussel en Antwerpen hun deuren sluiten.

De NBB daarentegen bewaarde haar kalmte. Hoewel er ook bij haar een stormloop ontstond, waarbij het publiek massaal biljetten inwisselde tegen metaalgeld, bleef zij het convertibiliteitsprincipe onverkort toepassen. Wel leverde zij, zoals de afgelopen decennia de gewoonte was geworden, enkel zilveren vijffrankstukken af, zodat haar goudreserves onaangetast bleven. Niettemin kwam de Bank onder steeds grotere druk te staan. Enerzijds bleek haar buitenlandse wisselportefeuille in deze internationale crisissituatie nagenoeg niet mobiliseerbaar terwijl de Belgische financiële instellingen een ruim beroep deden op haar herdisconto- en voorschottenkrediet om aan de massale opvragingen van deposito's te kunnen voldoen. Tegenover een gedeeltelijk geïmmobiliseerde dekkingsvoorraad stond dus een scherpe stijging van de hoeveelheid in omloop zijnde biljetten.

Op 2 augustus 1914 ontving de regering een ultimatum waarin het Duitse leger de vrije doortocht door België eiste. De regering wees die eis van de hand zodat een invasie onafwendbaar werd. In dergelijke dramatische omstandigheden dienden onmiddellijk een aantal noodmaatregelen te worden genomen. Zo werd de Nationale Bank krachtens het koninklijk besluit 216 van 2 augustus 1914 tot nader order ontslagen van haar verplichting om haar biljetten in te wisselen tegen muntstukken.
(De Bank, de frank en de euro pagina 94)

1850, de sleutel van het NBB mysterie!

Inflatie was onbestaand in 1850 en het beschermen van de koopkracht van de frank was de primordiale taak voor de Nationale Bank van België.

Dit is de sleutel voor het begrijpen van het NBB mysterie.

zaterdag 3 maart 2012

BELFIUS

Een wat flauwe benaming voor het solide Gemeentekrediet van weleer. De naam is echter niet zomaar gekozen.

BELFIUS is namelijk de afkorting van:

BELgische
FInancieel
Uitzichtloze
Situatie

donderdag 1 maart 2012

30 miljard euro, all for you!!!!!

Sinds Dexia in september voor de tweede keer kopje onderging heb ik voorspeld dat deze ramp België minstens dertig miljard euro gaat kosten. Als we geluk hebben komen we er met dertig miljard euro vanaf.

Belfius wordt de nieuwe naam van Dexia Bank.
Titanic Bank of Fukushima Bank Belgium waren wellicht toepasselijker geweest.

Knack van 29 februari.

Sta me toe om te citeren uit het artikel van Rik Van Cauwelaert op pagina 3 van de Knack van deze week:

"Uit een document dat Van der Maelen aan zijn collega's voorlegde blijkt dat niet alleen de regering maar ook de toezichthouders, de CBFA en de Nationale Bank van België, wisten dat de manier, waarop de kapitaalverhoging van Dexia eind september 2008 werd aangepakt, volkomen in strijd was met de Basel-richtlijnen. Dit zijn de voorschriften opgesteld door de Bank voor Internationale Betalingen.

Zo weigerden de toezichthouders, de NBB en de CBFA, vanwege het beroepsgeheim inzage te geven in de documenten die een licht konden werpen op de afwikkeling van het Dexia dossier.

VOOR DE REGERINGSPARTIJEN, DIE OOK DE POLITIEK BENOEMDE TOEZICHTHOUDERS AFSCHERMEN, IS HET ZAAK HET DEXIA SCHANDAAL AF TE DEKKEN."

Verder staat in dezelfde Knack een mooi artikel van Johan Van Overtveldt met als titel "DEXIA IS ONS FINANCIELE FUKUSHIMA".

Van Overtveldt heeft bijna begrepen hoe de vork aan de steel zit. Hij heeft nog niet echt door wie de echte verantwoordelijken zijn doch dat komt nog wel.

Haal die Knack in huis, lees en denk eens na.

Ons probleem is met 530 miljard euro gegroeid!

Gisteren groeide het Europees schuldenprobleem met 530 miljard euro gratis geld van de ECB.

De propaganda en aanverwante verhaaltjes ogen heel mooi doch in België leerden we al uit de fratsen van Stevaert & co dat gratis niet bestaat. Op drie maanden tijd pompte de ECB 1.020 miljard euro of bijna drie keer de Belgische staatsschuld in de failliete banken zodat die verder waardeloos papier van de failliete eurolanden kunnen opkopen.

Verlies niet uit het oog dat de mensen, die nu massaal gratis geld in de banken pompen om hun sporen uit te wissen, dezelfde zijn die deze crisis gecreëerd hebben. De verantwoordelijken voor deze crisis bezetten nog steeds hun bijzonder machtige posities. Die hebben dus geen enkel belang om de crisis te lijf te gaan of om de waarheid naar boven te brengen, zij zijn enkel geïnteresseerd in het verhullen van hun verantwoordelijkheden.