woensdag 18 april 2012

1924 de moeilijke weg naar de stabilisatie

Na het pijnlijk mislukken van de Roerbezetting klaarde de politiek-economische hemel geleidelijk weer op. Om een structurele oplossing te vinden voor het probleem van de herstelbetalingen en voor de Duitse hyperinflatie werd een internationaal comité van experts opgericht. Die onderhandelingen zouden uitmonden in het zogeheten Dawesplan (1924). Dankzij een grote internationale lening en een realistischer aflossingsschema kwamen de Duitse herstelbetalingen weer op gang, zodat ook het vertrouwen in het Belgische begrotingsbeleid opnieuw verstevigde. Het internationale monetaire klimaat verbeterde bovendien zienderogen. Duitsland voerde een succesvolle muntsanering uit, terwijl de koers van het Britse pond steeds dichter bij de vooroorlogse goudpariteit kwam. Een en ander maakte dat de Belgische frank op de internationale markten niet langer terrein verloor. Derhalve gingen bij de Bank stemmen op om werk te maken van de wisselkoersstabilisatie. Alber-Edouard Janssen en Paul van Zeeland kregen de opdracht een concreet plan uit te tekenen.

Sedert de goedkeuring van het Dawesplan toonden Amerikaanse investeerders veel belangstelling voor beleggingen in Europa. Janssen en van Zeeland, die daarop inspeelden, stelden de regering voor een reeks grote consolidatieleningen in het buitenland uit te schrijven. Die formule bood twee belangrijke voordelen. Ten eerste zou België aanzienlijke deviezenreserves verwerven, zodat de nieuwe goudpariteit van de frank krachtdadig kon verdedigd worden op de valutamarkten. Ten tweede zou een groot deel van de omvangrijke vlottende overheidsschuld worden omgezet in een aantal langlopende leningen. Zodoende moest de overheidsschuld niet voortdurend worden geherfinancierd, met alle risico's van dien. Hoewel de regering akkoord ging met de voorgestelde werkwijze, bleven er ernstige meningsverschillen bestaan. Zo hield de Bank vast aan een voorzichtig, maar vastberaden deflatoir beleid, om de convertibiliteit van de frank te herstellen tegen een sterk opgewaardeerde koers. De regering deelde die zienswijze niet.

In april 1925 kwam het dossier van de wisselkoersstabilisatie in een stroomversnelling toen het Britse pond opnieuw werd vastgekoppeld aan het goud en wel tegen de vooroorlogse pariteit. Het Britse voorbeeld vond in Europa snel navolging, zodat het algemene herstel van de gouden standaard slechts een kwestie van tijd leek. In feite stapten heel wat landen over op de zogeheten goud-deviezenstandaard, een wat minder strikte variant van de zuivere gouden standaard. In dat stelsel hielden alleen de circulatiebanken van belangrijke economische mogendheden goudreserves aan. Vanwege het relatieve tekort aan goud in Europa werden de andere centrale banken aangemoedigd om deviezen die in goud konden worden omgezet, bijvoorbeeld Britse ponden en Amerikaanse dollars, als internationale reserves aan te wenden. In feite was de NBB een van de pioniers van die techniek. Zij gebruikte reeds sedert de jaren 1850 buitenlandse wissels als aanvulling op haar voorraad edelmetaal.

Precies op het ogenblik dat verschillende Europese landen zich aan het voorbereiden waren om aansluiting te vinden bij de goud-deviezenstandaard, gleed België af naar een diepe politieke crisis. De beleggers verloren het vertrouwen in het saneringsbeleid en weigerden de schatkistbons die vervielen te hernieuwen. Zo kwma het sluipende gevaar dat verbonden was aan de hoge vlottende schuld duidelijk aan de oppervlakte. Bij gebrek aan liquiditeiten zat er voor de overheid niks anders op dan herhaaldelijk voorschotten op te nemen bij de NBB. Ook op de valutamarkten laaide de onrust op. De Bank, die de frank tegen een stevige koers de gouden standaard wilde binnenloodsen, intervenieerde voor het eerst sinds geruime tijd massaal op de valutamarkten. Dat mocht evenwel niet baten, want opnieuw verloor de frank flink wat terrein ten opzicht van de valuta's die weer aan het goud waren gekoppeld.

Na meer dan tien weken van politieke crisis zag de regering Poullet-Vandervelde het levenslicht. Het nieuw kabinet betekende een ingrijpende machtsverschuiving in het Belgische politieke landschap. Zo kon de kersverse regering in het parlement rekenen op de steun van de socialisten en de arbeidersvleugel van de Katholieke Partij. De liberalen en de katholieke conservatieven werden verbannen naar de opposietiebanken. Voortaan moesten de politieke vertrouwelingen van de grootbanken, die in de eerste helft van de jaren 1920 het regeringsbeleid sterk hadden beïnvloed, toekijken vanaf de zijlijn. Tezelfdertijd kreeg de NBB steeds meer invloed op de publieke besluitvorming. Aan de technicus Albert-Edouard Janssen werd de portefeuille van Financiën toevertrouwd. Hoewel Janssen ontslag nam als directeur bij de Bank, bleef hij met de instelling intense contacten onderhouden. De financiële wereld reageerde weinig enthousiast op de benoeming van Janssen. Hij werd vereenzelvigd met het harde deflatoire beleid dat de Bank reeds jarenlang verdedigde. (De Bank, de frank en de euro pagina 109-110)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten