donderdag 19 april 2012

1925-1926 van de ene crisis in de andere

De zware budgettaire en monetaire crisis in april-mei 1925 had de politici de schrik op het lijf gejaagd. De regering Poullet-Vandervelde plaatste de sanering van de openbare financiën en de muntstabilisatie dan ook resoluut bovenaan de politieke agenda. Janssen liet het eerder door de studiedienst van de NBB uitgewerkte actieplan aanpassen aan de nieuwe situatie. Het gewijzigde plan bevatte drie kernpunten: stabilisatie van de Belgische munt tegen een koers van 100 frank voor een pond sterling, het uitschrijven van een langlopende buitenlandse lening ter waarde van 150 miljoen dollar om de openbare schuld ten opzichte van de Bank fors te verminderen en belastingverhogingen om om het begrotingstekort te dekken. Pas na de monetaire sanering zou de consolidatie van de reusachtige vlottende schuld worden aangepakt.

Het programma lekte uit in de pers en kreeg onmiddellijk stevige tegenwind vanuit de financiële kringen. Waarom waren zij niet betrokken bij de opmaak van het muntsaneringsplan? Voorts hadden de grootbanken kritiek op de gekozen stabilisatiekoers, die naar hun mening de frank flink overwaardeerde met alle gevolgen van dien voor de concurrentiekracht van de Belgische economie. Zijzelf stelden een koers van 120 tot 125 frank per Brits pond voor. De Generale Maatschappij was evenmin te spreken over de prioriteit die werd verleend aan de wisselkoersaspecten van het plan, terwijl de sanering van de overheidsfinanciën op de achtergrond werd verschoven. Volgens de Generale moest eerst het probleem van de openbare financiën grondig worden aangepakt, pas daarna kon de aandacht worden toegespitst op de muntstabilisatie.

Ondanks die fundamentele kritiek bleek de minister van Financiën niet bereid de algemene contouren van zijn plan grondig te wijzigen. Janssen wilde immers vaart zetten achter het stabilisatieprogramma. Enerzijds was in Frankrijk een wisselkoerscrisis uitgebroken en hij vreesde dat die naar België zou overslaan. Anderzijds had hij kunnen vaststellen dat de budgettaire ontsporing veel ernstiger was dan algemeen werd aangenomen. Daarom knoopte Janssen onmiddellijk onderhandelingen aan met internationale bankiershuizen om een grote langlopende buitenlandse obligatielening te verkrijgen. Janssen beging daarbij opnieuw de strategische fout de Belgische grootbanken niet bij dit proces te betrekken. Hijzelf nam contact op met potentiële Europese geldschieters, terwijl Fernand Hautain, gouverneur van de NBB, naar New-York reisde om de Amerikaanse financiële wereld te bewerken.

Alvorens concrete toezeggingen te doen, wensten de buitenlandse bankiers zich nader op de hoogte te stellen van de Belgische economische situatie. Zij kwamen dan bijna onmiddellijk terecht bij Emile Franqui, die inmiddels vice-gouverneur was geworden van de Generale. Vaak kenden de buitenlandse bankiers Franqui persoonlijk of waren ze op z'n minst op de hoogte van zijn grote faam in het internationale financieringswezen. Bij die contacten ventileerde Franqui de kritiek van de Belgische grootbanken op het stabilisatieplan van de Belgische regering. Het gevolg liet zich raden: de buitenlandse bankiers weigerden de gevraagde lening toe te kennen zolang de overheidsfinanciën niet doortastender werden gesaneerd. Voorts vroegen ze een minder ambitieuze stabilisatiekoers voor de Belgische frank. (De Bank, de frank en de euro pagina 110-112)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten