dinsdag 17 april 2012

De utopie van de vooroorlogse goudpariteit deel III

Een half jaar later deden zich opnieuw problemen voor met de Duitse herstelbetalingen. Na de mislukte ultieme verzoeningsconferentie vielen Franse en Belgische troepen begin 1923 het Roergebied binnen. Het was de bedoeling de achterstallige herstelbetalingen alsnog te recupereren door de inbeslagname van steenkool, staal en andere verhandelbare producten. Het hardnekkige passieve verzet van de Duitse bevolking, door middel van stakingen, sabotage enzovoort, staken daar evenwel een stokje voor. Erger nog, mede door de Roerbezetting stortte de waarde van de Reichsmark volledig in elkaar, zodat het lot van de toekomstige herstelbetalingen meer dan ooit onzeker werd. Tegen die achtergrond brak een algemene vertrouwenscrisis uit ten opzichte van het Belgische begrotingsbeleid. Die malaise kwam het sterkst tot uiting op de internationale valutamarkten waar de frank vrijwel de helft van zijn waarde verloor tegenover het Britse pond. Bijgevolg gingen de prijzen van ingevoerde producten fors omhoog zodat de inflatie opnieuw opflakkerde.

Ondanks die zware tegenvallers bleef de Bank halsstarrig vasthouden aan haar doelstelling van de voorgaande jaren: het herstel van de vooroorlogse pariteit van de frank. Ze besefte wel dat de regering, vanwege de heersende budgettaire en monetaire crisis, bij het publiek geen langlopende staatsleningen meer geplaatst zou krijgen om haar schulden tegenover de NBB af te lossen. Daarom stelde van Zeeland medio 1923 voor om over te schakelen op een ander deflatie-instrument, namelijk het verhogen van de discontovoet.

Van Zeeland had ingezien dat niet alleen de biljettencirculatie maar ook de girale geldhoeveelheid vors was toegenomen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren vele Belgische vluchtelingen in Groot-Brittannië terechtgekomen, een land waar girale betaal- en krediettechnieken op ruime schaal werden toegepast. Na de Wapenstilstand verspreidden de teruggekeerde vluchtelingen die gewoonte in België, een trend die de grootbanken toejuichten. Ook de NBB schreef in haar jaarverslag van 1919 op pagina 20 "Il importe au plus haut degré que l'usage du chèque se propage en Belgique" (het is van het allergrootste belang dat de cheque in België op ruime schaal ingang vindt). Ze voegde trouwens de daad bij het woord en voerde het aantal verrekenkamers snel op van vier in 1913 tot twintig in 1923. Dat het snel toenemende gebruik van girale betaal- en kredietinstrumenten de totale geldhoeveelheid deed aanzwellen en de beoogde deflatiepolitiek derhalve tegenwerkte, drong aanvankelijk niet tot de Bank door.

Van Zeeland zag dat echter medio 1923 wel in en wilde de kredietverlening in rekening courant afremmen door de discontovoet op te trekken. De Bank stuitte evenwel opnieuw op een veto van de regering. Inmiddels was de vlottende overheidsschuld immers sterk toegenomen, zodat een hog discontovoet snel aanleiding zou geven tot zwaardere rentelasten. Begin 1924 moest de Bank noodgedwongen toegeven dat het nastreven van de vooroorlogse goudpariteit een utopie was geworden. (De Bank, de frank en de euro pagina 108/109)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten