dinsdag 3 januari 2012

De wet van Gresham

Anno 1832 stemde de officiële goud-zilverratio ongeveer overeen met de commerciële prijsverhouding tussen de beide edelmetalen. Gedurende de daaropvolgende twee decennia daarentegen vertoonde de relatieve marktprijs van het zilver over het algemeen een dalende trend. Aangezien de officiële koers niet werd aangepast, trad de zogenaamde wet van Gresham in werking. Gouden munten raaktenofficieel ondergewaardeerd en verdwenen uit de circulatie, zodat de geldomloop werd gedomineerd door zilverstukken. In 1849 keerde de prijsverhouding tussen goud en zilver om als gevolg van de spectaculaire goudvondsten in Californië en kort daarop in Australië. Het gevaar dat Franse goudstukken massaal het land zouden binnenvloeien en het zilvergeld zouden verdringen, werd bijgevolg steeds groter. Dat risico was niet denkbeeldig aangezien de productie van goudstukken in België slechts weinig voorstelde en Franse munten in ons land wettig betaalmiddel waren.

Frère-Orban, principieel tegenstander van het bimetalisme vanwege het inherent instabiele karakter ervan, maakte van de dreiging gebruik om met de wet van 28 december 1850 de enkelvoudige zilverstandaard in te voeren. België volgde daarme het voorbeeld van Nederland dat drie jaar eerder reeds op het zilveren monometallisme was overgeschakeld. Concreet betekende dit dat geen Belgische goudstukken meer mochten worden aangemunt en dat de goudstukken geen wettig betaalmiddel meer waren. Met dit laatste verbrak België, wat het goud betrof, de feitelijke monetaire unie met Frankrijk. Nochtans werden de banden met de landen waar een ander geldstelsel gold, niet helemaal verbroken. De Nationale Bank mocht immers een kwart van haar metaalvoorraad in goud aanhouden, wat haar de mogelijkheid bood verder goudstukken aan te kopen, maar dan wel tegen de heersende marktprijs.

De monetaire hervorming van Frère-Orban stuitte op heel wat verzet. De Belgische bevolking gebruikte in het binnenlandse betalingsverkeer reeds meer dan een halve eeuw overwegend Franse munten. Aan het einde van de jaren 1850 bestond de omloop van zilvergeld in België voor bijna 90% uit Franse muntstukken, die trouwens hetzelfde gewicht, gehalte, vorm en koers hadden als de Belgische zilverstukken, alleen de beeltenis verschilde. Daarom beschouwde het publiek het Franse geld als nationale muntstukken, temeer daar de Franse zilveren munten ook na 1850 in België wettig betaalmiddel bleven. In een dergelijke context was het voor de bevolking moeilijk te vatten waarom een gouden Louis, het Frans muntstuk van 20 frank, plotseling minder waard was dan vier écus, de Franse zilveren vijffrankstukken.

Het plan van Frère-Orban, om via de afkondiging van de zilveren standaard de monetaire stabiliteit te bevorderen, liep dan ook op een mislukking uit. De gevreesde toevoer van Franse goudstukken kwam inderdaad geleidelijk op gang en bereikte in 1854 een eerste hoogtepunt, waardoor een tekort aan zilverstukken ontstond. Dit betekende voor de Nationale Bank het startsein om actief in de metaalgeldomloop te inteveniëren, hoewel dat niet expliciet tot haar takenpakket behoorde. Ze verkocht een gedeelte van haar buitenlandse wisselportefeuille teneinde uit Parijs zilverstukken te kunnen invoeren. (De Bank, de frank en de euro pagina's 65 en 69)

We zien dus hoe de NBB van in het begin werk maakte van het uitbouwen van haar voorraad edelmetaal. Hierbij herhaal ik nogmaals het belang van het feit dat de aandeelhouders bij de oprichting van de NBB hun aandelen betaalden met edelmetaal in de periode van het bimetalisme waarbij zilver in een bepaalde verhouding gelijkgeschakeld was met goud. De bewering dat het goud van de NBB niet van de NBB is mag dan ook beschouwd worden als een zuivere vervalsing van de geschiedenis of de ontkenning van de realiteit. Mensen die publiekelijk de Holocaust ontkennen worden gerechtelijk vervolgd, misschien moet hetzelfde gebeuren met de mensen die beweren dat het goud van de NBB niet van de NBB is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten