zondag 15 januari 2012

Vraag in de Senaat.

In de senaat werd volgende vraag over deze zaak gesteld:

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). – De Financieel Economische Tijd van 29 juni jongstleden meldde dat de Nationale Bank haar minderheidsaandeelhouders zou hebben benadeeld door verschillende vastgoedtransacties ver onder de marktprijs te hebben gedaan.

Twee transacties vallen in het bijzonder op. Op 10 januari 2002 verkocht de Nationale Bank van België een pand in Hasselt voor 942.000 euro aan de vennootschap Cobogra. Die verkocht het pand een maand later bij authentieke akte voor 2,3 miljoen euro aan de NMBS. De onderhandse overeenkomst met de NMBS zou zelfs drie dagen na de verkoop door de Nationale Bank zijn gesloten. Ik stel vast dat de prijs waartegen de Nationale Bank het pand verkocht heeft, kleiner is dan vijf twaalfden van de prijs waartegen hetzelfde pand 3 dagen later aan de NMBS werd verkocht. De minister, een eminent jurist, kent ongetwijfeld de artikelen 1674 en 1675 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens mij is hier sprake van een benadeling van meer dan zeven twaalfden ten laste van de verkoper.

De verkoper kan normaal maar zelden de ontbinding van de verkoop vorderen.

De Nationale Bank verkocht een onroerend goed dat een maand later aan de NMBS werd verkocht tegen een prijs die meer dan zeven twaalfden hoger is dan de aanvankelijke verkoopprijs. Dat is toch wel vreemd, tenzij de evolutie van de grondprijzen in Hasselt deze stijging kan verklaren. Of gaat het om een fictieve prijs? Dat zou de zaak nog erger maken.

Ik vraag me dan ook af of de minister de regeringscommissaris niet de opdracht moet geven de Nationale Bank te vragen een burgerlijke vordering in te stellen om de ontbinding van die verkoop te bekomen wegens benadeling van het openbaar domein.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten