maandag 19 maart 2012

Duitse marken in de Belgische geldomloop

Op het ogenblik van de Wapenstilstand was de Belgische economische situatie ronduit rampzalig. Naast het wapengeweld eiste de vanaf 1915 systematische ontmanteling van de industrie door de bezetter een zware tol. De modernste machines waren weggesleept naar Duitsland, de overige waren tot schroot herleid ten behoeve van de Duitse wapenproductie. Samen met het chronische tekort aan grondstoffen veroorzaakte dat een algemene ineenstorting van de industriële productie. Daartegenover stond een verzesvoudiging van de chartale geldhoeveelheid tot ongeveer zes miljard frank, met als onvermijdelijk gevolg een opflakkering van de inflatie. Op de zwarte markt schoten de prijzen met een factor vijftien omhoog ten opzichte van de situatie van voor de oorlog. Het officiële circuit, waar maximumprijzen en rantsoenering golden, werd gekenmerkt door lege winkelrekken.

De Belgische beleidsmakers stonden voor de hallucinante uitdaging om het economische leven snel weer op dreef te helpen. Ter voorbereiding van de overgang naar een vredeseconomie, kondigde de Belgische regering in Le Havre het besluit van 8 april 1917 af, krachtens welk alle door de bezetter genomen maatregelen bij de bevrijding van het grondgebied zouden worden afgeschaft. Kort na de Wapenstilstand kon de NBB derhalve al haar vroegere activiteiten hervatten. Conform de conventie van 14 januari 1915 werd het emissiedepartement al op 20 november 1918 ontbonden. Geleidelijk aan werd het papiergeld van het vroegere emissiedepartement à pari ingewisseld tegen biljetten van de Bank.

Een veel neteliger kwestie was de enorme hoeveelheid Duitse marken in de Belgische geldcirculatie: in oktober 1918 bestond meer dan de helft van het in omloop zijnde papiergeld uit marken. De Nationale Bank en de Belgische regering hadden reeds in 1916 in Le Havre de contouren aangegeven van een grootschalige inwisseloperatie. Zij was daarmee uitgegaan van de klassieke opvatting dat iedere houder van papiermarken ten opzichte van de Reichsbank een onvervreembaar recht bezat om in goud te worden uitbetaald. Om redenen van efficiëntie zou de Belgische Staat dit recht van de individuele houders overnemen tegen de oude, verplichte koers van 1,25 frank per mark. De Bank zou de nodige Belgische bankbiljetten ter beschikking stellen en de inwisselilng van het Duitse geld concreet organiseren. In ruil voor de marken gaf zij de Staat een renteloos voorschot. De Staat zou die debetpost aanzuiveren, zodra het overwonnen Duitsland de marken in goud of in gouddeviezen had terugbetaald.

Kort voor de Wapenstilstand werd de invoer van Duitse marken in België verboden, wat het startschot had moeten worden van de inwisseloperatie. Al gauw bleek dat de zowel de regering als de NBB de vele, met de inwisseling gepaarde problemen verkeerd had ingeschat. Als gevolg van de chaos in het net bevrijde gebied, het nijpende tekort aan vervoermiddelen en de heersende papierschaarste kon de operatie maar op 19 december 1918 effectief van start gaan. De inwisseling werd pas begin februari 1919 afgerond, zodat speculanten ruimschoots de tijd kregen om een grootschalige frauduleuze invoer van marken te organiseren. In het buitenland was de wisselkoers van de mark ten opzichte van de frank namelijk gezakt tot de helft van de verhouding die op het ogenblik van de inwisseling van de biljetten werd gehanteerd. Daardoor werd het binnensmokkelen van marken een bijzonder lucratieve activiteit.

De regering had beloofd om het grensverkeer nauwgezet te controleren, maar daar kwam weinig van terecht. Als gevolg van de massale frauduleuze invoer van marken, ter waarde van naar schatting 2,5 miljard frank, gingen de onmiddellijk opvraagbare verplichtingen van de Bank opnieuw met ongeveer 50 procent omhoog. In dergelijke omstandigheden kon de oorlogsinflatie de vredeseconomie ongehinderd binnendringen. Erger nog, de hoop dat Duitsland de ingezamelde marken snel zou inwisselen tegen goud of gouddeviezen werd reeds in het voorjaar van 1919 verijdeld. Nog tijdens de voorbereidingen van de vredesconferentie van Versailles informeerden de grote mogendheden de Belgische regering dat de terugbetaling van de marken niet in het verdrag zou worden opgenomen. België zou die zaak bilateraal met Duitsland moeten regelen. (De Bank, de Frank en de euro pagina 101-102)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten