vrijdag 16 maart 2012

Het emissiedepartement van de Generale Maatschappij

Aangezien de onderhandelaars met lege handen terugkeerden, startte de bezetter de procedure om het uitgifteprivilege van de Bank in te trekken. Er moest dus een ander emissie-instituut komen en de Duitse autoriteiten stonden de Belgische financiële instellingen toe de mogelijkheid te onderzoeken om zelf een dergelijk instituut op te richten. Jean Jadot, voorzitter van het consortium van Brusselse banken en tevens gouverneur van de Generale Maatschappij, drong erop aan die kans aan te grijpen, zo niet zou het monetaire beleid in bezet gebied volledig in Duitse handen komen. Hij steld meer bepaald voor de biljettenemissie voorlopig aan de Generale toe te vertrouwen. Dat voorstel werd gesteund door de Nationale Bank en door de financiële en politieke wereld in bezet België. Na moeizame onderhandelingen bereikte Jadot een overeenkomst met de Duitse autoriteiten. Krachtens het besluit van 22 december 1914 werd de Bank het uitgifterecht ontnomen en werd in de Generale een emissiedepartement opgericht dat meteen het uitgiftemonopolie voor bankbiljetten kreeg toegewezen. De biljetten van de NBB bleven wel wettig betaalmiddel.

In feite was het emissiedepartement slechts een façade die de Bank de mogelijkheid bood om de meeste van haar activiteiten voort te zetten via de loketten van de Generale Maatschappij. De Bank bleef verantwoordelijk voor de door het emissiedepartement verrichte operaties. Op 14 januari 1915 ondertekenden beide partijen trouwens een conventie waarbij de Generale er zich toe verbond het emissiedepartement binnen drie maanden na het beëindigen van de vijandelijkheden op te heffen. Op dat ogenblik zou het hele actief en passief van het instituut, met inbegrip van de winsten uit de biljettenuitgifte, aan de NBB worden overgedragen. Intussen bleef de Bank als particuliere instelling voortbestaan, maar de jure in een fors afgeslankte vorm. Er was haar niet alleen het uitgifterecht ontnomen, ook de meeste disconto-operaties en voorschottenkredieten verliepen voortaan via het emissiedepartement van de Generale.

In het voorjaar van 1915 sloeg de monetaire situatie in bezet België om. Verschillende factorenzorgden ervoor dat het aanvankelijke tekort aan chartaal geld snel plaats maakte voor relatieve overvloed. Om te beginnen legden de Duitse autoriteiten vanaf eind 1914 systematisch zware oorlogsheffingen op aan de Belgische provincies die, bij gebrek van een centraal gezag, solidair verantwoordelijk werden gesteld voor de concrete betaling. In december 1914 legde de bezetter een eerste, in twaalf maandelijkse tranches te vereffenen, oorlogsschatting op van 480 miljoen frank, de jaarlijkse vooroorlogse fiscale ontvangsten vertegenwoordigden een vergelijkbaar bedrag. Na lang onderhandelen stemde de NBB ermee in om de schuldbekentenissen van de provincies als schatkistbons te beschouwen. Zo konden die schuldbekentenissen als waarborg fungeren voor het verlenen van voorschotten in de vorm van de door het pas opgerichte emissiedepartement uitgegeven biljetten. Aangezien de provincies het overgrote deel van de oorlogsheffing betaalden via dit mechanisme van monetaire financiering, nam de chartale geldhoeveelheid in bezet België fors toe. (De Bank, de frank en de euro pagina 97)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten